In een recent arrest van mei 2025 (DPD/Get Moving c.s., ECLI:NL:HR:2025:763) heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat contractuele afspraken niet zomaar gewijzigd kunnen worden op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat zit als volgt.

Pakketbezorger DPD werkte jarenlang samen met een (kleine) pakketbezorgdienst. Voor de onderliggende overeenkomsten gold een opzegtermijn van één maand. Toen DPD met inachtneming van deze termijn de overeenkomst opzegde, vond de pakketbezorger dit te kort. Zij had zo lang samengewerkt met DPD (zo’n 10 jaar) dat zij grotendeels afhankelijk van DPD voor haar omzet. Zij voerde aan dat zij haar bedrijfsvoering niet binnen één maand kon aanpassen aan het verlies van DPD als klant. Het gerechtshof gaf de pakketbezorger gelijk en verlengde de opzegtermijn naar drie maanden, met een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het hof onderstreepte het belang van een aangepaste uitleg van de overeenkomsten op het punt van de opzegregeling vanwege de sterk veranderde omstandigheden.

De Hoge Raad ging hier echter niet in mee en overweegt dat een contractuele bepaling niet op grond van alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op deze manier kan worden ‘uitgeschakeld’. Volgens de Hoge Raad had het hof in plaats daarvan moeten onderzoeken of het beroep van DPD op de opzegtermijn van 1 maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Dit wordt de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid genoemd.

Om de gevolgen van dit arrest te doorgronden is het van belang om kort stil te staan bij het verschil tussen de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Kort samengevat kan de aanvullende werking met zich meebrengen dat een overeenkomst wordt aangevuld op een vlak waar niets over is geregeld in de overeenkomst, en kan de beperkende werking juist met zich meebrengen dat er een streep wordt gezet door een contractuele afspraak die in de praktijk onaanvaardbaar uitpakt. De toets om een beroep te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is in vergelijking met de toets voor de aanvullende werking zwaar: een streep door een afspraak wordt alleen in uitzonderlijke situaties gezet.

Het DPD-arrest geeft kortom een duidelijk signaal dat een contractsbepaling niet gewijzigd kan worden op grond van de aanvullende werking. De hoge onaanvaardbaarheidsdrempel van de beperkende moet worden gehaald om een contractsbepaling te wijzigen.

Dit arrest biedt ondernemers om die reden meer rechtszekerheid. Slechts in uitzonderlijke situaties kan de rechter een overeenkomst aanpassen.

Heeft u vragen over het commerciële contractenrecht, of over iets anders? Schroomt u dan niet om contact met ons op te nemen!

Met genoegen delen wij mede dat Arsen Mukuchian per 1 juni jl. opnieuw in dienst is getreden als advocaat bij Kerckhoffs Advocaten.

 

Na een jaar buiten ons kantoor, waarin hij zich verder heeft ontwikkeld en zijn horizon heeft verbreed, keert Arsen terug naar zijn vertrouwde werkplek. Wij zijn verheugd dat hij opnieuw deel uitmaakt van ons team.

 

Arsen geniet ruime ervaring in de advocatuur. Hij richt zich op civiele procedures, zoals geschillen over contracten, aansprakelijkheid en commerciële kwesties, en adviseert daarnaast ook in het voortraject om geschillen te voorkomen. Zijn terugkeer draagt bij aan de verdere ontwikkeling van de specialismen binnen ons kantoor.

 

Neem gerust contact met hem op!

Er is weer een nieuw jaar begonnen, wat betekent dat er tevens nieuwe wet- en regelgeving is gaan gelden. We zetten de belangrijkste wijzigingen voor u op een rij.
Minder kosten voor overwerk medewerkers met vast contract

Werknemers met een vast contract mogen tot 30% extra uren werken zonder dat de werkgever de hoge AWf-premie betaalt. Dat moet werkgevers meer flexibiliteit geven. Maar als een werknemer in een heel jaar gemiddeld toch meer dan 30% overwerkt, moet de werkgever met terugwerkende kracht alsnog de hoge AWf-premie betalen.

Gemeenten voeren zero-emissiezones in

Gemeenten mogen zero-emissiezones invoeren. In deze gebieden mogen alleen nog bestelbussen en vrachtwagens komen die niet te erg vervuilen. Bedrijfsvoertuigen op diesel of benzine die een emissieklasse hebben die lager is dan Euro 5, mogen de zero-emissiezones niet meer binnen. Voor sommige bestelauto's is er tot 2030 nog een overgangsregeling.

Kleineondernemersregeling in de EU

Voor ondernemers die zakendoen in andere EU-landen is het mogelijk om deel te nemen aan de kleineondernemersregeling in de EU (EU-KOR. Deelnemers kunnen een btw-vrijstelling krijgen voor één of meer EU-landen waar zij zakendoen.

Mkb-winstvrijstelling omlaag

De mkb-winstvrijstelling is van 13,31% naar 12,71% gedaald. Door deze verlaging is het belastbare bedrag hoger en betaalt de ondernemer meer belasting dan in 2024.

Inkomstenbelasting: Schijven en tarieven veranderen

Box 1 bestaat met ingang van 1 januari 2024 uit drie schijven in plaats van twee. In 2025 betaalt men in de nieuwe eerste schijf over het inkomen tot € 38.441,- 35,82% belasting. Dat is ongeveer een procentpunt lager dan in 2024.

In de nieuwe tweede schijf betaalt men over het inkomen tussen € 38.441,- en € 76.817,- 37,48% belasting. Dat is ongeveer 0,5 procentpunt meer dan in 2024. Over het inkomen boven de € 76.817,- betaalt men volgend jaar 49,5%, net als in 2024.

Overdrachtsbelasting betalen bij onroerend goed via aandelen

Tot 2025 was bij een overdracht van nieuw onroerend goed via een aandelentransactie geen btw of overdrachtsbelasting verschuldigd vanwege de zogenaamde samenloopvrijstelling. Bij directe levering van nieuwe onroerende zaken moest de verkoper wel btw betalen.

Om beide overdrachtsvormen gelijker te belasten, wordt de aankoop van nieuw onroerend goed via aandelentransacties met ingang van 1 januari 2025 belast met 4% overdrachtsbelasting. De maatregel geldt niet voor vastgoedprojecten die al zijn gestart. Daarvoor komt een overgangsregeling.

Heeft u over deze, of andere wijzigingen vragen? Neem gerust contact op met één van onze specialisten!

Het nieuwe jaar is weer gestart en dat betekent dat vele nieuwe wet- en regelgeving per 1 januari 2024 is gaan gelden. We zetten de belangrijkste wijzigingen voor u op een rij.

Invoering verplicht minimumuurloon
Op 1 januari 2024 is het verplichte minimumuurloon ingevoerd. Er zijn geen vaste minimum maand-, week- en daglonen meer. Het minimumuurloon is ten opzichte van 2023 ook gestegen.

Transitievergoeding bij ontslag
De hoogte van de transitievergoeding als u wordt ontslagen is per 1 januari 2024 maximaal € 94.000. Als uw jaarsalaris hoger is dan € 94.000, is de vergoeding maximaal 1 bruto jaarsalaris.

Wettelijke rente gaat omhoog
Per 1 januari 2024 stijgt de wettelijke rente van 6% naar 7%.

Griffierechten stijgen, maar minder dan gepland
De griffierechten stijgen per 1 januari 2024 met 1,83% vergeleken met de tarieven in 2023. De stijging is minder dan eerder was gepland. Voor civiele zaken boven € 100.000 en zaken voor het Netherlands Commercial Court stijgen de griffierechten in 2024 met 15,33%.

Zelfstandigenaftrek gaat verder omlaag
Per 1 januari 2024 gaat de zelfstandigenaftrek verder omlaag van € 5.030 naar € 3.750. De zelfstandigenaftrek wordt versneld afgebouwd tot € 900 in 2027. Hiermee worden de fiscale verschillen tussen zelfstandigen en werknemers kleiner.

Introductie 2 belastingschijven in box 2
Het belastingtarief op inkomen uit aanmerkelijk belang in box 2 verandert in 2024. Tot 2024 is er 1 tarief in box 2 van 26,9%. Per 1 januari 2024 zijn er 2 belastingschijven in box 2. Over het inkomen tot € 67.000 geldt een belastingtarief van 24,5%. Over inkomen boven € 67.000 geldt een belastingtarief van 33%.

Omgevingswet
De langverwachte Omgevingswet is eindelijk in werking getreden.

Gecombineerde achternaam mogelijk voor kinderen
Per 1 januari 2024 kunt u uw eerste kind als dat op (of na) 1 januari 2024 wordt geboren de achternamen van beide ouders geven. De gekozen gecombineerde achternaam geldt ook voor alle volgende kinderen van dezelfde ouders. Er is per 1 januari 2024 ook een overgangsregeling voor kinderen die op (of na) 1 januari 2016 zijn geboren.

Verhoging van alimentatie
Elk jaar verhoogt de overheid de alimentatiebedragen met een bepaald percentage. Per 1 januari 2024 wordt de alimentatie met 6,2% verhoogd, tenzij indexatie is uitgesloten (enkel mogelijk bij partneralimentatie).

Meldpunt ongewenst gedrag bij verhuren
Alle gemeenten krijgen een meldpunt waar u ongewenst gedrag van verhuurders kunt melden. Bijvoorbeeld als uw huisbaas verplichtingen niet nakomt.

Schenkingsvrijstelling eigen woning (jubelton) vervalt
De schenkingsvrijstelling voor een eigen woning vervalt per 1 januari 2024. Het is als ouder niet meer mogelijk om belastingvrij te schenken voor de aankoop van een eigen woning.

Heeft u over deze, of andere wijzigingen vragen? Neem gerust contact op met één van onze specialisten!

De kogel is door de kerk: vanaf 1 januari 2023 verkrijgen ongehuwde en niet-geregistreerde partners van rechtswege (automatisch) het ouderlijk gezag samen met de moeder, als zij het kind erkennen.

Op dit moment moet het ouderlijk gezag van een partner, die niet getrouwd is met de moeder van het kind of geen geregistreerd partnerschap is aangegaan met de moeder, apart aangevraagd worden. Dit staat los van de erkenning. Helaas blijkt in de praktijk echter dat veel aanstaande ouders hier niet van op de hoogte zijn; het kind wordt wel erkend, maar het gezamenlijk gezag wordt vervolgens niet aangevraagd.

De consequentie hiervan is dat de partner van de moeder geen zeggenschap heeft over zaken als het aanvragen van een identificatiedocument voor het kind, het inschrijven op een school en het nemen van medische beslissingen. Met name na een echtscheiding kan dit voor veel complicaties zorgen.

Nu heeft de wetgever dus echter besloten om het gezamenlijk gezag te koppelen aan de erkenning. De partner van de moeder kan het kind erkennen voor of na de geboorte. Vanaf 1 januari 2023 verkrijgt de partner na erkenning (of na de geboorte, indien de erkenning vóór de geboorte geschiedt) automatisch het gezamenlijk gezag over het kind samen met de moeder. Er zijn dus geen aanvullende handelingen meer nodig om het gezag te verkrijgen.

Let wel: voor kinderen die vóór 1 januari 2023 zijn erkend, moet wel nog apart gezamenlijk gezag aangevraagd worden, ook al wordt het kind na 1 januari 2023 geboren.

Heeft u vragen over (het aanvragen van) gezamenlijk gezag? Schroom dan niet om contact op te nemen!

 

Dat aannemers hun opdrachtgever moeten waarschuwen voor een prijsverhoging bij meerwerk, is niets nieuws. Als die waarschuwing niet wordt gegeven, kan in beginsel geen meerwerk worden gevorderd. Die wetsbepaling staat al geruime tijd in het Burgerlijk Wetboek.

Wel onduidelijk was de inhoud van die waarschuwing. Is het louter mededelen dat het meerwerk een prijsverhoging als gevolg heeft voldoende? Of moet ook een inschatting worden gegeven omtrent de hoogte van die prijsverhoging? Hierover werd in de rechtspraak verschillend gedacht. Sommige rechtbanken en gerechtshoven waren van mening dat een meerprijsinschatting noodzakelijk is, andere rechtbanken en gerechtshoven stelden die eis niet.

Op deze vraag is thans eindelijk definitief antwoord. De Hoge Raad heeft hierover bepaalt dat geen meerprijsinschatting gegeven hoeft te worden (Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989). Als uw opdrachtgever u meerwerk opdraagt, hoeft u dus enkel aan hem of haar mede te delen dat dit een prijsverhoging als gevolg heeft.

Tip: bevestig dit wel per e-mail. Anders kunt u nimmer bewijzen dat u de opdrachtgever voor een prijsverhoging heeft gewaarschuwd. In de praktijk zien we dit geregeld misgaan, waardoor soms draconische bedragen aan meerwerk niet kunnen worden gevorderd.

Een vaak voorkomende vraag in mijn praktijk op het gebied van het ruimtelijk bestuursrecht is hoe het juridisch nu zit als een aanvraag om een (bouw)omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan terwijl de wet een bouwomgevingsvergunning vereist.

Het algemene antwoord is dat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend als de bouwactiviteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en bovendien voorkomt op een in een algemene maatregel van bestuur opgenomen lijst van vergunbare gevallen (de zogenaamde kruimellijst) -bijvoorbeeld een bijbehorend bouwwerk-, of, als de aangevraagde bouwactiviteit niet op die lijst staat, de aanvraag een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Het komt nogal eens voor dat de vergunningverlenende instantie de gegeven bevoegdheid die voortvloeit uit het door mij onderstreepte woordje ‘kan’ opvat als een gebonden bevoegdheid, in die zin dat de vergunning moet worden verleend. Dat mag niet. Een bestemmingsplan is niet gemaakt om er zonder meer van af te wijken. Het bevoegd gezag komt beleidsruimte toe en moet alle betrokken belangen afwegen en zorgdragen voor een dragende motivering en zorgvuldig te werk gaan.

Het in algemene zin naar een nota parkeerbeleid verwijzen mag niet omdat een belangenafweging voldoende kenbaar moet zijn. Ook het volledig negeren van een contra-expertise naar geluid- of geuroverlast mag niet want dit wordt door de rechter opgevat als een motiveringsgebrek.

Het is voor het bestuur zaak om de aan de orde zijnde belangen te identificeren en meet te wegen in de besluitvorming.

Een bijzondere rol is bij afwijkingsbesluiten weggelegd voor deskundigenrapporten.

Het bestuur mag blijkens de rechtspraak op het advies van een deskundige afgaan, mits wordt nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de daarin gebezigde redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit heet de vergewisplicht.  Als een bezwaarmaker concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het deskundigenrapport aanvoert of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de gevolgde redenering aanvoert dan mag het bestuur niet zonder nadere motivering op dat rapport afgaan. De vergewisplicht wordt dan geschonden.

 

 

 

 

Volgens artikel 7:688 lid 1 BW dient een werkgever zijn werknemer schriftelijk te informeren over het einde van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat dient uiterlijk te gebeuren een maand voordat de arbeidsovereenkomst eindigt. Gebeurt het hiervoor benoemde niet, dan is werkgever op grond van artikel 7:699 lid 3 BW een vergoeding verschuldigd aan zijn werknemer, gelijk aan het bedrag van één maandloon indien werkgever niet tijdig nakomt.

Het komt regelmatig voor dat werkgever een werknemer wel informeert over het naderende einde van zijn arbeidsovereenkomst, maar dit slechts mondeling doet. Dat is toch ook voldoende, werknemer weet immers dat het einde van zijn arbeidsovereenkomst nadert? Nee, zo heeft de Hoge Raad bepaald, in een onlangs gepubliceerd arrest (ECLI:NL:HR:2022:1374).

De kwestie die bij de Hoge Raad voorlag handelde over een werkgever die een medewerker tijdens een gesprek op 30 oktober 2019 heeft medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst na 1 december 2019 niet zal worden verlengd. Werknemer vordert vervolgens een aanzegvergoeding, omdat de aanzegging niet schriftelijk maar slechts mondeling is gebeurd.

De kantonrechter is het eens met de werkgever en wijst het verzoek van werknemer af. Het hof en de Hoge Raad oordelen anders. Zij stellen vast dat de aanzegverplichting van een werkgever van dwingend recht is. De aanzegvergoeding heeft een prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging volgens de Hoge Raad. Daaruit valt af te leiden dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd wordt als niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, ook als het voor een werknemer op een andere manier duidelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst eindigt.

De werkgever dient aldus uiterlijk één maand voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan werknemer, altijd schriftelijk, mede te delen dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Mondeling aanzeggen volstaat niet!

Er is goed nieuws voor burgers en ondernemers die graag op elektronische wijze willen communiceren met de overheid. Naar verwachting zullen zij vanaf 1 januari 2023 het recht hebben om op elektronische wijze te communiceren met een overheidsdienst. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het elektronisch aanvragen van vergunningen, subsidies of informatie over andere diensten.

De mogelijkheden om elektronisch te communiceren met de overheid bestaan al sinds 2004. Voor burgers en ondernemers is het momenteel mogelijk om naast post, aan de balie en per telefoon ook via internet of via e-mail te communiceren met een overheidsinstantie. Een belangrijke beperking daarbij is echter dat de betreffende overheidsinstantie zelf kan bepalen of, en zo ja, hoe zij elektronisch bereikbaar is via internet of e-mail.

Deze beperking vindt de wetgever niet meer passen bij de huidige tijd. Sinds 2004 hebben zich ten aanzien van communicatieprocessen veel technologische en maatschappelijke ontwikkelingen voorgedaan. Waar het voorheen gebruikelijk was om bij elektronische communicatie met de overheid bijvoorbeeld te denken aan de fax, is het anno 2022 algemeen gebruik om via e-mail en andere berichtendiensten te communiceren. Burgers en ondernemers verwachten dit vandaag de dag niet enkel ten opzichte van elkaar, maar ook van de overheid.

Om die reden heeft de wetgever zich genoodzaakt gevoeld de huidige communicatiemogelijkheden met overheidsdiensten onder de loep te nemen. Het aanpassen van de wetgeving biedt tegelijkertijd kansen voor het verbeteren van het gebruiksgemak, het bevorderen van de doelmatigheid, het verminderen van administratieve lasten en het besparen van kosten.

Het is aan iedere overheidsinstantie om een juiste vorm en wijze van elektronische communicatie aan te bieden. Een en ander is afhankelijk van de betreffende overheidsdienst. Burgers en ondernemers die om welke reden dan ook geen gebruik willen maken van elektronische communicatiemiddelen hoeven zich echter geen zorgen te maken. De nieuwe wet zal een elektronische wijze niet verplicht stellen als de burger of ondernemer dat niet wenst. De papieren communicatiekanalen blijven bestaan.

In de vorige blog ‘Belofte maakt schuld: of toch niet?’ zijn de basisvereisten voor een beroep op dwaling aan bod gekomen. Het doen van een dergelijk beroep leidt echter niet automatisch tot een vernietiging van de overeenkomst. De wet erkent namelijk omstandigheden waarin een partij klaarblijkelijk heeft gedwaald, maar deze dwaling toch voor zijn eigen rekening behoort te komen. In deze blog worden enkele obstakels voor een succesvol beroep op dwaling besproken.

Het is in de eerste plaats niet mogelijk om een geslaagd beroep op dwaling te doen als de dwaling uitsluitend betrekking heeft op toekomstige omstandigheden. Met andere woorden: de dwaling moet zien op feiten en omstandigheden die al tijdens het sluiten van de overeenkomst bestaan en een rol spelen. In de praktijk koopt een vastgoedbelegger bijvoorbeeld wel eens onroerend goed met in het eigen achterhoofd een rooskleurige toekomstverwachting over de markt. Als deze verwachtingen vervolgens niet uitkomen, is er in beginsel geen sprake van dwaling. Dat zal echter anders liggen indien ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het bestaan van een rooskleurige toekomstverwachting zich al op enige wijze had geopenbaard en de wederpartij bijvoorbeeld hieromtrent mededelingen heeft gedaan.

Een ander belangrijk obstakel voor een geslaagd dwalingsberoep is wanneer op basis van de aard van een overeenkomst, de maatschappelijk gangbare opvattingen of overige omstandigheden van het geval een dwaling voor eigen rekening behoort te blijven. Hieronder volgen enkele voorbeeldsituaties.

Zo kunnen partijen contractueel en op voorhand een beroep op dwaling uitsluiten. Daarnaast kan bijvoorbeeld een koopovereenkomst van een tweedehands product bepalen dat de koop ‘voetschoots’, ‘zoals gezien’ of ‘op eigen rekening’ gebeurt. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit wel eens een succesvol dwalingsberoep in de weg staan.

Een dwalingsberoep is bovendien vaak niet mogelijk wanneer de overeenkomst een bepaald kanscomponent heeft. Met andere woorden: een bepaald toekomstbeeld is tijdens het sluiten van de overeenkomst onzeker. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een professionele belegger die aandelen koopt van een andere professionele. Beide beleggers kunnen mogelijk ervan uitgaan dat de er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst goede aanwijzingen zijn dat de koers van de aandelen zal toenemen. Als dit naderhand niet het geval blijkt te zijn, heeft de kopende belegger in beginsel gedwaald. Deze dwaling blijft echter vaak voor zijn eigen rekening omdat de kans op het niet stijgen van het aandeel al aanwezig was bij het sluiten van de overeenkomst. Bij het sluiten van de overeenkomst heeft hij dus de kans op een dwaling op de koop toegenomen. Op basis van de maatschappelijk gangbare opvattingen komt deze dwaling voor zijn eigen rekening.

Het op de koop toenemen van dwaling kan ook aan de orde zijn als bijvoorbeeld een lage prijs wordt overeengekomen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan blijken dat partijen bewust een lage prijs hebben afgesproken. Vaak wordt dan geoordeeld dat de kans op een dwaling al is verwerkt in de lage prijs. De dwalende partij heeft dan niet de mogelijkheid om achteraf zijn beklag te doen.

Uit de bovenstaande voorbeelden volgt kortom dat het niet altijd mogelijk is om in een dwalingssituatie een overeenkomst te vernietigen. Om uitsluitsel te kunnen bieden moeten alle omstandigheden van het specifieke geval goed worden gewogen.

Vanaf 1 januari 2021 is de wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening veranderd. Alle verhuurders zijn verplicht om huurachterstanden bij de gemeente te melden. Het doel van deze wet is huisuitzettingen te voorkomen. De gemeente zou de huurder namelijk hulp kunnen bieden met het omgaan en aangaan van schulden, zodat de huurder de huurachterstand kan inhalen, althans dat is het idee.

Het niet naleven van deze plicht kan zeer verregaande gevolgen hebben. Namelijk dat de huurder niet uit de woning kan worden gezet en dat hij niet de huurachterstand hoeft terug te betalen. Dit is door meerdere rechtbanken in het land geoordeeld, waaronder door de rechtbank Limburg (bijvoorbeeld op 4 april 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2597).

Dit is dus een verregaande sanctie. Er staat immers vast dat er een huurachterstand is, maar toch wordt deze vaak niet toegewezen door rechtbanken, als de achterstand niet is gemeld bij de gemeente. Uitzonderingen doen zich wel voor (bijvoorbeeld als overduidelijk is dat tussenkomst van de gemeente geen zin heeft, zie Rechtbank Limburg 12 augustus 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6229). Voorkomen is echter beter dan genezen: denk eraan huurachterstanden te melden bij de gemeente. Dan voorkomt u problemen bij het incasseren van de huurachterstand.

Banken zijn verplicht een register bij te houden om overkreditering te voorkomen. In de praktijk is dit uitbesteed aan de CKI van het BKR. Dit systeem komt erop neer dat wanbetalers bij een bank of mensen die (langdurig) rood hebben gestaan een BKR-registratie krijgen (wordt soms ook wel de zwarte lijst genoemd). Deze BKR-registratie blijft normaliter nog 5 jaren staan, nadat de schuld is voldaan. Gedurende die tijd kan het erg lastig zijn om een nieuw krediet van een bank te verkrijgen. Deze registratie kon dus verregaande negatieve gevolgen hebben.

In 2018 is door de Europese Unie echter de AVG ingevoerd. De AVG biedt een verregaande bescherming als het gaat om de verwerking van persoonsgegevens. Daaronder vallen ook BKR-registraties. Het was echter onduidelijk op welke grond (artikel 6 AVG) banken deze persoonsgegevens mochten verwerken. Afhankelijk van de grond, kan het moeilijker of makkelijker zijn om van een BKR-registratie af te komen.

Op 12 december 2021 heeft de Hoge Raad deze vraag beantwoord. De verwerkingsgrond is de artikel 6 lid 1 sub f AVG grond. Deze grond maakt het makkelijker voor mensen die geregistreerd staan om deze registratie aan te vechten. Sterker nog, de bank dient aan te tonen dat de belangen bij het aanhouden van de registratie zwaarder wegen dan het belang om de registratie te verwijderen. Hiermee heeft de Hoge Raad het aanzienlijk makkelijker gemaakt om BKR-registraties te verwijderen.