Art. 2:343 BW geeft een aandeelhouder de mogelijkheid een vordering bij de rechter in te dienen inhoudende dat de medeaandeelhouder(s) zijn aandelen overnemen. Dit kan in de situatie dat de meerderheid de minderheid van de aandeelhouder(s) in een dusdanige onhoudbare situatie brengt en zonder een wettelijke beslissing of regeling de kans op een gedegen oplossing uitblijft en daarmee het aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van de aandeelhouder kan worden gevergd.
Een vordering tot uittreding is bedoeld om een adequate exit mogelijkheid te bieden voor een beknelde minderheidsaandeelhouder. Onder de huidige toetsingsnorm waaronder een aandeelhouder uittreedt, zien we echter dat dergelijke vorderingen veelal worden afgewezen. In diverse uitspraken van de rechtbank en het hof is te zien dat rechters een hogere maatstaf hanteren dan het betreffende wetsartikel voorschrijft. De hogere lat wordt veelal beschreven onder de noemer van “bijkomende zwaarwegende omstandigheden” die zich in de jurisprudentie heeft ontwikkeld en de mogelijkheid tot uittreding schijnt te bemoeilijken.
Het voorontwerp ‘Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure’ is een initiatief waarbij aansluiting is gezocht bij de bekende toetsingsnorm van de redelijkheid en billijkheid. Het doel is om met deze nieuwe toetsingsnorm de efficiëntie tot uittreding van een minderheidsaandeelhouder te bevorderden inhoudende dat een aandeelhouder een adequate exit wordt geboden waarvoor de uittredingsprocedure voor is bedoeld.
Diverse uitspraken van de rechtbank en het hof tonen aan dat er wel nog gebruik wordt gemaakt van de hogere lat onder de huidige norm. Deze “bijkomende zwaarwegende omstandigheden” worden, kijkend naar de uitspraken, lastig ingekleurd waarbij de vordering tot uittreding in deze gevallen veelal faalt.
In meer recente uitspraken van de rechtbank en de Ondernemingskamer oordeelde de rechter in overeenstemming met de – nog niet ingetreden – norm van redelijkheid en billijkheid waarbij de rechter de vordering toewees, mede omdat van “bijkomende zwaarwegende omstandigheden” geen sprake hoefde te zijn. De vraag is of onder het huidige recht de rechter de nieuwe toetsingsnorm zal blijven volgen, gezien de nieuwe norm nog niet in werking is getreden. Nog blijken moet in welke mate de redelijkheid en billijkheid vrijheid voor de rechter biedt bij de toetsing van de ingestelde uittredingsvordering.
Kortom, een geslaagd beroep op een vordering tot uittreding is niet eenvoudig. Er zijn veel feiten en omstandigheden die een rol spelen bij een geslaagd beroep op uittreding van een aandeelhouder waarbij specialistische kennis omtrent de huidige jurisprudentie nodig is om de vordering te laten slagen. Uit nieuwe rechtspraak moet blijken of de rechter vaker zal aansluiten bij de norm van redelijkheid en billijkheid die de efficiëntie tot een adequate exit al dan niet positief beïnvloedt.