Na de kritiek op de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de toeslagenaffaire gooit de Afdeling het roer om. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente uitspraak van 2 februari 2022 over een woningsluiting wegens drugshandel in Harderwijk (RVS:2022:285)
Deze woning werd bewoond door een eenoudergezin met zes kinderen. Een van hen handelde in drugs. De andere gezinsleden niet. Op grond van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van een woning indien vanuit de woning in drugs wordt gehandeld. Ten aanzien van de wijze waarop en in welke gevallen van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt is het zogenaamde ‘Damoclesbeleid’ opgesteld. Op basis van dat beleid had de burgemeester de woning gesloten met als gevolg dat ook de onschuldige vader en vijf kinderen op straat kwamen te staan. De door de rechter te beantwoorden vraag was of dat besluit door de beugel kon. Had de burgemeester terecht van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt?
Juridische toetssteen is dan of de nadelige gevolgen van het besluit voor de betrokkenen onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Die toetssteen staat in artikel 3:4 van de Algemene Wet Bestuursrecht: Er mag geen sprake zijn van willekeur en het besluit mag niet onevenredig zijn gelet op het te dienen doel.
Tot voor kort oordeelde de Afdeling dat de rechter zich bij die toetsing dient te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen dat moet worden geoordeeld dat het bestuur niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Dat is een streng criterium. De bestuurlijke beleidsvrijheid wordt dan bijna altijd gerespecteerd.
Deze benadering vloeide voort uit de trias politica. De Afdeling bracht dit als volgt onder woorden:
“Volgens de memorie van Antwoord is het niet de bedoeling dat de rechter gaat oordelen welke nadelige gevolgen nog wel en welke niet meer evenredig zijn, of dat de rechter gaat uitmaken welke uitkomst in de belangenafweging als het meest evenwichtig moet worden beschouwd. Dit standpunt van de wetgever is gebaseerd op de onderscheiden posities die de onafhankelijke rechter en het politiek verantwoordelijke bestuur in het staatsbestel innemen.” (ABRVS 9 mei 1996 RVS:1996:ZF2153).
Het rechter toetste in geval het bestuur beleidsruimte heeft dus heel terughoudend. De rechter greep niet snel in. Dit leidde tot onrechtvaardige uitkomsten en uit de uitspraak in de Harderwijkse woningsluitingskwestie blijkt dat de rechter nu een andere benadering kiest.
Van deze algemene terughoudende rechterlijke toetsing van besluiten is geen sprake meer. De Afdeling stelt dat uit de bewoordingen van artikel 3.4 van de Awb volgt dat het evenredigheidsbeginsel voorop staat en niet het verbod op willekeur en dat de beoordeling of het besluit evenredig is afhankelijk is van een veelheid van factoren en die beoordeling van geval tot geval zal verschillen. De Afdeling overweegt: “De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van een besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.”
In het geval Harderwijk kwam de Afdeling op basis van al die factoren tot de conclusie dat de burgemeester bij de belangenafweging te weinig aandacht had besteed aan de belangen van de vader en de andere kinderen en het risico dat zij na de sluiting niet zouden kunnen terugkeren naar de woning niet correct had meegewogen.
Tot slot merk ik op dat de nieuwe rechtspraak alleen geldt voor besluiten die berusten op beleidsruimte. De Afdeling kondigt wel aan dat wettelijk gebonden besluiten in toekomstige uitspraken aan bod zullen komen.
Philippe Hardy