Maastricht 043 - 321 59 29 | Heerlen 045 - 571 39 33

De Rechtbank Den Haag oordeelde zeer recent voor het eerst dat in de hem voorliggende zaak een slapend dienstverband niet was toegestaan. Van een slapend dienstverband is sprake wanneer de werkgever na twee jaar ziekte van de werknemer de arbeidsovereenkomst niet opzegt. Dat wordt meestal gedaan om te voorkomen dat hij een transitievergoeding aan de werknemer moet betalen. Een werkneemster vorderde bij de Rechtbank Den Haag in een kort geding haar werkgever te veroordelen haar arbeidsovereenkomst – die slapend werd gehouden – op te zeggen met toekenning van de wettelijke transitievergoeding. De Rechtbank wees deze vordering toe.

Het is voor het eerst dat een rechter oordeelt dat een werkgever gehouden is om de arbeidsovereenkomst met zijn langdurig zieke werknemer op te zeggen omdat dat het in stand laten van een dergelijk dienstverband strijdig kan zijn met het goed werkgeverschap. Dat heeft alles te maken met de Wet compensatie transitievergoedingen. Die wet is vorig jaar aangenomen en treedt in werking op 1 april 2020 en regelt dat werkgevers gecompenseerd kunnen worden door het UWV voor ná 1 juli 2015 betaalde transitievergoedingen. De rechter constateerde dat, nu het de uitdrukkelijke bedoeling van deze wet is om slapende dienstverbanden tegen te gaan, het in strijd met het goed werkgeverschap kan zijn om een slapend dienstverband in stand te laten. Dus werd de werkgever in deze zaak bevolen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en de transitievergoeding te betalen.

De rechter merkt wel op dat de omstandigheden van het geval een grote rol spelen of de werkgever veroordeeld kan worden het slapend dienstverband te beëindigen. In deze zaak was onder meer de omstandigheid van belang dat de werkneemster terminaal ziek was en dat er geen zicht was dat zij ooit nog werkzaamheden voor de werkgever zou verrichten.

Eerdere rechtspraak waarin consequent werd geoordeeld dat werkgevers slapende dienstverbanden mogen laten voortbestaan lijkt daarmee achterhaald. Bedacht moet wel worden dat het hier gaat om één uitspraak van één rechter in kort geding en dat de omstandigheden in andere zaken kunnen verschillen, waardoor de uitkomst anders kan zijn. Het moet blijken of andere rechters deze lijn zullen volgen.