Op 21 februari 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan in de zaak tussen vakbond FNV en Uber (ECLI:NL:HR:2025:319). De centrale vraag was of Uber-chauffeurs werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandige ondernemers. Die vraag is van belang voor zowel werknemers (die als werknemer in loondienstverband meer bescherming genieten dan als ondernemer) als werkgevers (die voor werknemers in loondienstverband bepaalde fiscale verplichtingen hebben die zij voor ondernemers niet hebben). Voornoemde uitspraak vormt, tezamen met de zogenaamde Deliveroo-uitspraak van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443), een omslag in hoe naar voornoemde vraag wordt gekeken en hoe daaraan wordt getoetst.
Achtergrond van de zaak
FNV betoogde dat Uber-chauffeurs feitelijk functioneren als werknemers, die onder de cao Taxivervoer vallen. Uber stelde daarentegen dat het om zelfstandige ondernemers gaat. Nadat de Rechtbank Amsterdam FNV in het gelijk stelde, legde het gerechtshof de zaak voor aan de Hoge Raad; zij stelde enkele prejudiciële vragen over het relevante toetsingskader.
Deliveroo-arrest
In het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst moet worden beantwoord door alle relevante omstandigheden van het geval af te wegen. In de uitspraak noemt de Hoge Raad ook negen (niet-limitatieve) omstandigheden die daarbij relevant zijn, waaronder de onderhandelingsvrijheid over het contract, de aard en duur van de werkzaamheden en de hoogte van de beloning.
Prejudiciële vragen in Uber-arrest
In de Uber-zaak heeft het gerechtshof enkele vragen aan de Hoge Raad gesteld over het toetsingskader uit het Deliveroo-arrest, met name over de vraag hoe het aspect ‘ondernemerschap’ in de zin van de Deliveroo-uitspraak moet worden opgevat en hoe zwaar dat aspect weegt ten opzichte van de andere aspecten die in Deliveroo worden genoemd.
Beantwoording Hoge Raad
Bij de beantwoording van de vragen in de Uber-zaak herhaalt de Hoge Raad dat alle omstandigheden van het geval in samenhang moeten worden beoordeeld bij de kwalificatievraag. Er geldt géén vaste rangorde tussen factoren als gezagsverhouding, beloning, of ondernemerschap. Daarmee bevestigt de Hoge Raad dat de toets een open, holistische afweging vergt. Geen enkele factor is doorslaggevend — juist de samenhang en context zijn bepalend voor de juridische kwalificatie.
Conclusie
Het gerechtshof zal de Uber-zaak nu inhoudelijk beoordelen met inachtneming van deze uitgangspunten. De uitspraak is van groot belang voor de platformeconomie, waar steeds vaker discussie ontstaat over de vraag of werkenden écht zelfstandig zijn.
Heeft u vragen over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst, over schijnzelfstandigheid, of over iets anders? Schroomt u dan niet om contact met ons op te nemen!