In de vorige blog ‘Belofte maakt schuld: of toch niet?’ zijn de basisvereisten voor een beroep op dwaling aan bod gekomen. Het doen van een dergelijk beroep leidt echter niet automatisch tot een vernietiging van de overeenkomst. De wet erkent namelijk omstandigheden waarin een partij klaarblijkelijk heeft gedwaald, maar deze dwaling toch voor zijn eigen rekening behoort te komen. In deze blog worden enkele obstakels voor een succesvol beroep op dwaling besproken.
Het is in de eerste plaats niet mogelijk om een geslaagd beroep op dwaling te doen als de dwaling uitsluitend betrekking heeft op toekomstige omstandigheden. Met andere woorden: de dwaling moet zien op feiten en omstandigheden die al tijdens het sluiten van de overeenkomst bestaan en een rol spelen. In de praktijk koopt een vastgoedbelegger bijvoorbeeld wel eens onroerend goed met in het eigen achterhoofd een rooskleurige toekomstverwachting over de markt. Als deze verwachtingen vervolgens niet uitkomen, is er in beginsel geen sprake van dwaling. Dat zal echter anders liggen indien ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het bestaan van een rooskleurige toekomstverwachting zich al op enige wijze had geopenbaard en de wederpartij bijvoorbeeld hieromtrent mededelingen heeft gedaan.
Een ander belangrijk obstakel voor een geslaagd dwalingsberoep is wanneer op basis van de aard van een overeenkomst, de maatschappelijk gangbare opvattingen of overige omstandigheden van het geval een dwaling voor eigen rekening behoort te blijven. Hieronder volgen enkele voorbeeldsituaties.
Zo kunnen partijen contractueel en op voorhand een beroep op dwaling uitsluiten. Daarnaast kan bijvoorbeeld een koopovereenkomst van een tweedehands product bepalen dat de koop ‘voetschoots’, ‘zoals gezien’ of ‘op eigen rekening’ gebeurt. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit wel eens een succesvol dwalingsberoep in de weg staan.
Een dwalingsberoep is bovendien vaak niet mogelijk wanneer de overeenkomst een bepaald kanscomponent heeft. Met andere woorden: een bepaald toekomstbeeld is tijdens het sluiten van de overeenkomst onzeker. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een professionele belegger die aandelen koopt van een andere professionele. Beide beleggers kunnen mogelijk ervan uitgaan dat de er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst goede aanwijzingen zijn dat de koers van de aandelen zal toenemen. Als dit naderhand niet het geval blijkt te zijn, heeft de kopende belegger in beginsel gedwaald. Deze dwaling blijft echter vaak voor zijn eigen rekening omdat de kans op het niet stijgen van het aandeel al aanwezig was bij het sluiten van de overeenkomst. Bij het sluiten van de overeenkomst heeft hij dus de kans op een dwaling op de koop toegenomen. Op basis van de maatschappelijk gangbare opvattingen komt deze dwaling voor zijn eigen rekening.
Het op de koop toenemen van dwaling kan ook aan de orde zijn als bijvoorbeeld een lage prijs wordt overeengekomen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan blijken dat partijen bewust een lage prijs hebben afgesproken. Vaak wordt dan geoordeeld dat de kans op een dwaling al is verwerkt in de lage prijs. De dwalende partij heeft dan niet de mogelijkheid om achteraf zijn beklag te doen.
Uit de bovenstaande voorbeelden volgt kortom dat het niet altijd mogelijk is om in een dwalingssituatie een overeenkomst te vernietigen. Om uitsluitsel te kunnen bieden moeten alle omstandigheden van het specifieke geval goed worden gewogen.