Maastricht 043 - 321 59 29 | Heerlen 045 - 571 39 33

Op 1 april jl. bepaalde de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, dat overschrijding van de in art. 816 lid 1 Rv gegeven termijn niet per definitie leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek.

Artikel 816 lid 1 Rv bepaalt dat, indien een verzoek tot echtscheiding door één der echtgenoten wordt ingediend, een afschrift van het verzoekschrift binnen veertien dagen na indiening betekend moet worden bij de andere partij. In het exploot staat tevens een termijn voor verweer door de andere partij genoemd. Als deze termijnen niet in acht worden genomen, verwijst art. 816 lid 3 Rv terug naar art. 120 en 121 Rv.

Uit deze artikelen, die eigenlijk voor de dagvaardingsprocedure geschreven zijn, valt in echtscheidingsprocedures volgens de Hoge Raad af te leiden dat een gebrek in het exploot waarmee een verzoek tot echtscheiding wordt betekend in beginsel kan worden hersteld, maar dat de artikelen zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing als het exploot niet tijdig is uitgebracht. Immers, herstel van termijnoverschrijding is niet mogelijk.[1]

Desalniettemin bepaalde de Hoge Raad in deze zaak dat het enkele feit dat de artikelen 120 en 121 Rv niet van overeenkomstige toepassing zijn indien het exploot niet tijdig is betekend niet met zich meebrengt dat de echtgenoot in een dergelijk geval zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens verzoek. De zaak in kwestie werd dan ook terugverwezen naar de rechtbank, waarbij tevens een nieuw verweertermijn vastgesteld diende te worden.

[1] Vgl. HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629, rov. 2.4.4 en 2.4.5.