Maastricht 043 - 321 59 29 | Heerlen 045 - 571 39 33

Op 20 mei 2020 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante uitspraak gedaan over de mate van vrijheid die een gemeente heeft bij de vaststelling van een bestemmingsplan als er alternatieven worden aangedragen (*).

In beginsel heeft de gemeente behoorlijk wat beleidsvrijheid en de rechter toetst terughoudend of van die beleidsvrijheid in het bestemmingsplan correct gebruik is gemaakt. Van de andere kant is er het wettelijk in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde motiveringsbeginsel dat besluiten en dus ook besluiten tot vaststelling van een bestemmingsplan gedragen moeten worden door een deugdelijke motivering.

Hoe dat spanningsveld, beleidsvrijheid versus motiveringsplicht, in de praktijk werkt maakt de uitspraak duidelijk. De zaak betrof de in een bestemmingsplan van de gemeente Haarlemmermeer mogelijk gemaakte aanleg van een  buitenspeelruimte voor kinderen. Omwonenden hadden daartegen bezwaar vanwege de door hen gevreesde aantasting van hun woon- en leefklimaat en voerden aan dat er voor de keuze van de locatie van de buitenspeelruimte betere alternatieven in de gemeente voorhanden waren.

In de beoordeling van dat argument stelt de rechter in de uitspraak de regel voorop dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening beleidsruimte heeft en de betrokken belangen moet afwegen. Belangrijk is dat de Afdeling vervolgens overweegt dat bij de afweging van die belangen ook de door de bezwaarmakers aangedragen alternatieve locaties moeten worden betrokken. En dan komt het motiveringsbeginsel om de hoek kijken. De meeste voorgestelde alternatieven waren  in strijd met het vastgestelde gemeentelijk ruimtelijk beleid en mochten om die reden worden afgewezen. Maar één reëel alternatief paste wel in dat beleid, maar bij de vaststelling van het bestemmingsplan was daarop geen acht geslagen. En dat betekende volgens de Afdeling dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De kernoverweging in de uitspraak luidt (door mij enigszins geparafraseerd): “Ten aanzien van het door omwonenden aangedragen alternatief overweegt de Afdeling dat de raad dit alternatief niet buiten beschouwing had mogen laten. Omdat .. geen acht is geslagen op de voor- en nadelen van deze mogelijk alternatieve  locatie oordeelt de Afdeling dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de afweging van dit door omwonenden aangedragen alternatief heeft plaatsgevonden.’

De lering die kan worden getrokken is dat het kan lonen om bij bezwaar tegen een bestemmingsplan reële alternatieven aan te voeren met betrekking tot de door de raad gemaakte keuzes. Reële alternatieven mogen in de belangenafweging niet buiten beschouwing gelaten worden. Doet de raad dat toch dan is het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet deugdelijk gemotiveerd.